Mensen gebruiken de gekste argumenten om bepaalde taalvormen af te keuren. Dat mag natuurlijk, maar soms wordt het zelfs onze immer goedgeluimde taalcolumnist te veel. In deze bijdrage laat hij zijn ergernis over andermans taalergernis de vrije loop.
Afgelopen november vierde ik een klein lustrum. Ik deed toen namelijk vijf jaar onderzoek naar taalnormen. In die tijd heb ik enorm veel aspecten van taalnormen, taalregels, taaladviesboekjes en taalfouten onderzocht, waarover ongetwijfeld later een keer meer (voor wie niet kan wachten staan hier
allerlei blogs over deze onderwerpen).
Als er in die vijf jaar één ding is waar ik achter ben gekomen, dan is het wel dit: mensen gebruiken de gekste argumenten om taal af te keuren. Van geschiedenis (“dit is goed want we doen het altijd al zo”) tot schoonheid (“dit is fout want het is lelijk”), en van autoriteitsargumenten (“dit doen we zo omdat de uitvinder van het woord zegt dat het zo moet”) tot effectbejag (“dit is fout want ik erger me eraan”).
Met veel argumenten ben ik het hartgrondig oneens. Dat iets bijvoorbeeld lelijk is, lijkt me een kwestie van smaak. Het is geen grond om iets fout te vinden. Maar hoezeer ik het ook oneens ben met de argumenten, ik heb er vrede mee dat ze bestaan. Er is echter één type argumentatie waar ik onmiddellijk van op de kast zit, de gordijnen van invlieg, waar ik direct grauwend naar bijt. Dat argument getuigt van zo’n ondraaglijk gebrek aan verder kijken dan de taalneus lang is, dat ik er woest van word. Hier zien we een voorbeeld:
Het verbogen bijwoord hele is een bekend taalprobleem, dat in talloze boekjes staat. Een grammaticaal argument dat wordt gebruikt om de vorm af te keuren, is dat bijwoorden in het Nederlands niet verbogen kunnen worden. Hele moet dus heel zijn in bovenstaande tweet. Ik zou daar dan tegen inbrengen dat het eigenlijk heel lang prima was om hele te gebruiken. In het monumentale Woordenboek der Nederlandsche Taal (toch een behoorlijke autoriteit, zou je denken!) wordt in 1903 heel neutraal vastgesteld dat “Het spraakgebruik wil, dat heel voor een attributief gebezigd bnw. in verbogen vorm óók den buigingsvorm aanneemt.” Waarna ettelijke voorbeelden volgen, die teruggaan tot Bredero himself (nóg een autoriteitsargument!). Met andere woorden: voor ieder argument tégen het gebruik van een bepaalde vorm is vaak net zo makkelijk een argument vóór te vinden.
Maar dat allemaal volledig terzijde. Mijn echte woede (mijn ergernis-ergernis, zo u wilt) gaat over het gebruik van halve. Inderdaad is er een betekenis van heel/hele als geheel, onverdeeld. Je kunt een heel paasei eten, of een half. Maar die betekenis is hier helemaal niet relevant. Heel wordt hier gebruikt als algemene versterker. De betekenis geheel speelt daar geen rol in, en dus is het totale onzin om over half te spreken. Een vergelijkbaar geval is de versterker zeer. Hoewel die wel teruggaat op pijnlijk, is het quatsch om te zeggen dat een zeer mooi paard zó schoon is dat het pijn doet.
Dat iets lelijk is, lijkt me een kwestie van smaak. Het is geen grond om iets fout te vinden
Mijn tweede bezwaar is de veronderstelling dat heel juist door te worden verbogen plotsklaps een andere betekenis zou krijgen. Dat is niet alleen onwaar, als dat wél zo zou zijn, dan zou die betekenis óók bij de onverbogen vorm optreden. Spreek je namelijk over “een heel mooi boek”, dan kun je net zo goed heel interpreteren in de betekenis van geheel. Om nog maar te zwijgen van een frase als “Dat was een hele teleurstelling”. Dat zou dan toch ook niet moeten kunnen? Je kunt immers toch ook geen halve teleurstelling hebben? Maar nee, daar zul je niemand over horen.
Wat het allemaal des te erger maakt: deze selectieve verontwaardiging is niet eens cherry picking. Als je die drogreden
gebruikt ken je wel degelijk alle feiten, maar kies je er bewust voor alleen die feiten te presenteren die jouw argumentatie goed uitkomen. Dat is bij halve niet het geval: deze mensen weten gewoon niet beter. Ze zien één taalvorm waarvan ze ergens geleerd hebben dat die fout is, en herhalen kritiekloos dat die fout is, zonder ook maar een seconde na te denken over het bredere taalsysteem.
Hele (niet halve) volksstammen gaan tekeer als ze iemand ‘hij is groter als ik’ horen zeggen
Bovenstaande tweet is niet eens het enige voorbeeld van zulke talige bijziendheid. Er is nog een bekend voorbeeld, dat zelfs betrekking heeft op hét sjibbolet van onze tijd: groter als. Hele (niet halve) volksstammen gaan schuimstappend en stampbekkend tekeer als ze iemand Hij is groter als ik horen zeggen. Soms wordt dan het voorbeeld “Taal is leuker als je denkt” gebruikt. Deze zin is dubbelzinnig: je kunt als interpreteren als “op het moment dat”. Er is dan een verzwegen tegenstelling, namelijk dat het leuker is dan op het moment dat je níét denkt. De tweede betekenis van de zin is met het “foute” gebruik van voegwoord als, in plaats van het juiste dan na een vergrotende trap. Die dubbelzinnigheid zou laten zien dat dit gebruik fout is.
Maar mensen lijken te vergeten dat als die twee interpretaties altijd heeft. Neem deze zin: “Taal is precies even leuk als je denkt.” Hier is het voegwoord volgens de regels gebruikt, maar kun je nog steeds de zin lezen als: “Taal is precies even leuk op het moment dat je denkt (dan wanneer je niet denkt).” Kortom: ook hier zien we een gevalletje overmatige taalfocus.
We zouden moeten werken aan bewuste geletterdheid: niet het incident bekijken, maar het systeem
Als taalwetenschapper, die zich bovendien bezighoudt met het bestuderen van taaladviezen en de manier waarop mensen daarmee omgaan, moet ik dit argumenttype eigenlijk vooral interessant vinden. Ik moet enige ironische distantie proberen te betrachten, en met mildheid de dwalingen van de taalschapen mijner kudde bezien. Maar ik vind dat in dit geval ontzettend moeilijk. Ik heb de zen-glimlach nog niet volledig bereikt. Want aan dit volstrekte onvermogen of zelfs deze onwil om ook maar één seconde verder te kijken erger ik me gewoon kapot.
Gelukkig is er een oplossing. In plaats van mensen op losse woordjes en foute zinnetjes te wijzen, zouden we moeten werken aan bewuste geletterdheid. Niet het incident, maar het systeem. Niet de fout alleen, maar de context. Begrijpen waarom bepaalde dingen gebeuren, begrijpen waarom sommige vormen fout zijn. Het zou taalonderwijs niet alleen beter, zinniger én leuker maken, het zou mij ook een kopzorg schelen. Dat lijkt me nog het belangrijkste motief van al.